Tom: C C G C G [Verse 1] C C Er was eens 'n haveloos ventje, C G die vroeg aan z'n moeder 'n broek. G G Maar moeder verdiende geen centjes G C en vader was wekenlang zoek. C G Ach, moedertje, geef me geen standje, C G er zit in m'n broekie 'n scheur; Am C de jongens op school roepen: "Jantje, C G C G C G jouw billen die zien we d'r deur". [Verse 2] C C De moeder werd ziek van de zorgen, C G lag stil en bedrukt in 'n hoek; G G geen mens die haar centen wou borgen G C en Jantje vroeg toch om z'n broek. C G Toen heeft ze haar rok uitgetrokken, C G de enigste die ze bezat, Am C en maakte van stukken en brokken C G C G C G 'n broek voor haar enigste schat. [Verse 3] C C Nu konden ze Jantje niet plagen, C G nu waren z'n billen niet bloot, G G maar voor hij z'n broekie kon dragen G C ging moeder van narigheid dood. C G Ze stierf van 't sjouwen en slaven, C G vervloekt en verwenst door haar man. Am C Toen Jantje haar mee ging begraven C G C toen had ie z'n broekie pas an.