Walpurgisnacht

Duyvelsrit den Bockenreyders

Walpurgisnacht


De boomen zwijgen deeze nacht,
Toch steeckt er door een duyst're kracht
Een wind op, niemand weet van waer
En voert met sich een stem, hoort naer:

"Komt mackers, laet ons strijden gaen,
De christenzielen neederslaen.
Gehoefd ende gehoornd het ros,
Te vuur, te zwaerd, de toorn breeckt los!"

Den grond gekliefd, ziet: met een zucht
Van hellevuur en zwaevellucht
Verschijnt het leeger van de nacht,
Demoonen van de wilde jacht.

"Tezaemen trekken wij ten strijde,
Bende van de Bockereyders,
Met hellebaerd en goedendag.
Dat al die god eert bloeden mag!"

Door tooverij en duyvelswerck
Verheft de horde zich in 't zwerck,
De hoeven ranselen den wind.
Wee uw gebeente, menschenkind!