aan den halt van tram negen kwam ik ze tegen ik fietste voorbij en zij lachtte verlegen ik stopte en vroeg heur « waar zitt'oep te wachte ? die negen passeert hier ni meer na den achten » zij zei « dan geraak'k ni meer thuis » en ik zei « zet oe neer oep de buis » ik ree heur nor huis en zo'n twee jaren later zen wij getrouwd en da was mijne flater want twee maanden verder waren wij al aan't schiejen ge gaf 't heur ni aan, maar zij was een vrieje verleidster, ze deed't voor de lol ik kan veel hemme morde maat die was vol aan den halt van tram negen kwam ik ze tegen ik ree daar voorbij en zij stoeng in de regen ik docht bij mijn eigen ik zien hersenschimmen 't was dertig jaar later, zij stoeng daar te trimmen ik zei heur « stapt in astemblieft » en zo begint dees lieke oepnieft