Op een mooie warme najaarsdag in Laren Liep een sprokkelvrouwtje sprokkels te vergaren Plotseling zag zij een heer tussen de bomen Die daar eenzaam over dames liep te dromen Wat-ie droomde liep-ie hardop rond te kramen 't Vrouwtje dacht: Wel foei, de kerel moest zich schamen! Maar de heer wist echt niet dat-ie werd beluisterd Anders had-ie wel gezwegen of gefluisterd Ach, een ieder droomt wel eens Iets bizars of iets obsceens Wat-ie aan geen mens vertelt Voor geen geld 't Sprokkelvrouwtje was een oud en zielig vrouwtje 't Arme mensje beet al jaren op een houtje Dus toen zij die heer zo hardop hoorde dromen Is bij haar een eng ideetje opgekomen! Urenlang bleef zij de kerel achtervolgen En intussen liep de man maar door te dromen 't Leek wel of-ie liep te bomen met de bomen Maar tenslotte schreed-ie naar z'n landhuis henen Prompt gevolgd door 't vrouwtje op haar stramme benen Zij wist alles van zijn ranzig zieleleven 't Was een psyche om te rillen en te beven Toen-ie op z'n stoep stond kwam ze plots naar voren En sluw sprak ze: "Ach, meneer, moet u es horen 'k Zal voor honderd gulden uw geheim bewaren Anders weet wat u bezielt morgen heel Laren" Hij riep tegen iemand achter de vitrage: "Kom es, Fien! Dat ouwe mens hier pleegt chantage" 't Sprokkelvrouwtje sloeg ontzaggelijk aan 't vloeken En deed onverdroten alles uit de doeken "Brave vrouw," zei Fien, "Bedankt voor al uw ijver Maar meneer hier is een veelgelezen schrijver Wat-ie in 't koele woud liep te verkonden Da's de plot van zijn roman 'De poel der zonden!'"