Later gaan we naast elkaar wandelen op de Overtoom, drinken zoete melk met room, strijken door ons grijze haar. Zie je ons daar samen lopen? Naast elkaar - zo diep bedaard. Jij een lieve, oude taart, ik nog kras - dat is te hopen... Maar al worden we ook wrakken al dat vreselijke snoeven zal tenminste niet meer hoeven. Gaar of muf, we zijn gebakken. En we zeggen: 'Kijk, de tram' Of: 'Hoor jij die vogel zingen?' Al die nutteloze dingen want het hoeft niet meer ad rem. En het hoeft niet meer zo rap. want we moeten nergens heen. Och, we wonen toch alleen in zo'n rothuis met een trap. Ik beloof je, dat ik dan het attent zijn aan zal leren en ik zal ook vaak proberen of je nog wel lachen kan. Lachen als een oude dame die haar zegje heeft gezegd, die, als zij wordt afgelegd, zich voor niemand hoeft te schamen. Wel, wel, wel zo zal dat gaan en we sterven, heel bedaard, op een donderdag in maart. Tegelijk - daar hecht ik aan. En als onze aardse last met de wereld gaat vergroeien zal uit jou een bloempje bloeien, een viooltje - dat staat vast.