Freek de Jonge

De Herder

Freek de Jonge


Te midden van een geit, die gras graast
En een toevallige geit, die schijt
Zit de herder op zijn eiland
Wijl hij geiten breit

Hij had een welge schapen kudde
Die hij kende, schaap voor schaap
Hoeveel, heeft hij nooit geweten
Ging hij tellen, viel hij steeds in slaap

Tegen zijn hond, een Duitse Herder
Heeft hij nooit een woord gezegd
Niet uit onvriendelijkheid of onwil
Maar hij sprak zijn talen slecht

Zo sober als hij vroeger hoedde
Zo was hij nu aan de alcohol
Door een stuk verdriet getekend
En geschilderd door de wol

Zijn eiland werd verbonden
Door een splinternieuwe dam
Een schaap liep er over
De kudde volgde zelfs het lam

Het was de lokroep uit het Westen
Daar was vertier, daar werd geleefd
Daar werd met stainless steel geschoren
En gedept met after-shave

's Nachts zwierf hij ijlend op de heide
Waarom had men zijn gat gedicht
Hij kon al zijn schapen tellen
Prompt deed hij geen oog meer dicht

Op een dag kwam uit de hemel
Van de Grote Herder, die ons leidt
Een tip die zijn bestaan verzekerde
Al leek het slechts een kleine geit

Vanaf die dag kan hij weer leven
Al is hij al zijn schapen kwijt
Hij kan altijd herder blijven
Als hij voldoende geiten breit