Te midden van een geit, die gras graast En een toevallige geit, die schijt Zit de herder op zijn eiland Wijl hij geiten breit Hij had een welge schapen kudde Die hij kende, schaap voor schaap Hoeveel, heeft hij nooit geweten Ging hij tellen, viel hij steeds in slaap Tegen zijn hond, een Duitse Herder Heeft hij nooit een woord gezegd Niet uit onvriendelijkheid of onwil Maar hij sprak zijn talen slecht Zo sober als hij vroeger hoedde Zo was hij nu aan de alcohol Door een stuk verdriet getekend En geschilderd door de wol Zijn eiland werd verbonden Door een splinternieuwe dam Een schaap liep er over De kudde volgde zelfs het lam Het was de lokroep uit het Westen Daar was vertier, daar werd geleefd Daar werd met stainless steel geschoren En gedept met after-shave 's Nachts zwierf hij ijlend op de heide Waarom had men zijn gat gedicht Hij kon al zijn schapen tellen Prompt deed hij geen oog meer dicht Op een dag kwam uit de hemel Van de Grote Herder, die ons leidt Een tip die zijn bestaan verzekerde Al leek het slechts een kleine geit Vanaf die dag kan hij weer leven Al is hij al zijn schapen kwijt Hij kan altijd herder blijven Als hij voldoende geiten breit