Castor was een Duitse herder, in 't hele dorp bekend Hij wist allerhande kunstjes en werd door de jeugd verwend Niemand wist waar hij vandaan kwam met z'n kale bruine vacht Niemand in het dorp kon zeggen waar hij uithing in de nacht Soms verdween 'ie drie, vier dagen langs de steile heuvelrug En daar zwierf 'ie rond, maar altijd kwam hij in het dorp terug Ieder gaf 'm dan te eten, iedereen van groot tot klein Dankbaar deed hij dan z'n kunstjes bij de dorpspomp op het plein Castor was een Duitse herder, als je 'm zag wist je meteen Aan z'n grote trouwe ogen: Da's een vriend van iedereen Toen gebeurde 't eens dat Castor tien, elf dagen spoorloos was 't Was december, 't sneeuwde, en ieder rilde in z'n winterjas Bange voorgevoelens gingen fluisterend van mond tot mond Hier en daar ging het vermoeden dat hij dood zou zijn Plotseling een kreet: "Daar is hij", daar kwam Castor ziek en moe Door de sneeuw een bloedspoor trekkend, stromp'lend op het dorpje toe Castor was een Duitse herder, bloedend stond 'ie op 't plein Castor, vroeg men, God wat is er, wat kan j'overkomen zijn "Ich bin von den berg gevallen", sprak de Duitse herder zwak "Koek dart over bitet steine, sturm und schnee und dann ein schmakk" 't Waren Castor's laatste woorden, langzaam zakte hij ineen En daar lag de Duitse herder; 't Hele dorp verslagen om hem heen Op de hei ligt hij begraven maar nog altijd uit zijn graf Hoor je 's nachts, wanneer het stil is, een vertrouwd en zacht geblaf