In dertienhonderdzeventien Vertelde een minstreel Bewoonde eens een koningin Een vorstelijk kasteel Ze had haar landerijen Het uitgestrekte veld Het hele rijk voor zich alleen Ze was zeer welgesteld Toch voelde deze koningin Zich verre van voldaan Verlaten was haar koninkrijk En eenzaam haar bestaan Nog nooit had ze bezoek gehad Nog nooit een gast ontvangen Laat staan een schone koning Die haar brandend van verlangen..... Maar plotsklaps werd haar koninklijk Gemijmer ruw verstoord Drie uiterst koene ridders Klopten stevig op de poort "Zeg, weet gij wel hoe laat het is?" Riep zij uit al haar macht "Jazeker", klonk het monter "Het is negen over acht De honger knaagt, de dorst is groot De wanhoop is nabij Dus laat eens zien hoe goed gij zijt Hoe ongekend gastvrij" "Ik weet niet wat dat is, gastvrij" Sprak toen de koningin "Degene die dat duidelijk kan maken Mag erin" "Gastvrij", sprak toen de eerste "Dat is delen met elkaar Een glaasje wijn, een stevig maal Een lekkere sigaar Maar ook een vorstelijk kasteel Is heerlijk om te delen Een stukje van een koninkrijk Een deel van de juwelen En als ge echt gastvrij zijt Neemt ge zelf het kleinste deel" "Schrijf dat maar op uw buik", riep zij "Verdwijn van mijn kasteel!" Geschrokken zei de tweede ridder snel: "Het woord 'gastvrij' Wordt in het algemeen Verkeerd gebezigd, volgens mij Want vraagt ge om loodvrij Of suikervrij, mijn koningin Dan zit er respectievelijk Geen lood of suiker in En als belastingvrij betekent: Zonder te belasten Dan is gastvrij, als ik zo vrij mag zijn Dus zonder gasten" De koningin dacht: Wat een lul En dus verklaarde zij De ridders zonder vogels - In de volksmond vogelvrij En toen de derde ridder Met zijn uitleg wou beginnen Trok zij hem onverwacht En met enorme kracht naar binnen Zijn hemd werd van zijn lijf gerukt Zijn broek werd hem ontnomen En voordat hij het wist Was hij al zes keer klaargekomen "Genade!", hijgde hij vermoeid Maar zij riep: "Nog een keer! En als dit niet gastvrij is Dan weet ik het ook niet meer!"