Gij Noach, die de eerste wijnstok zaaide Gij Loth, zozeer beneveld door de wijn Dat Amor u een rad voor ogen draaide En gij uw dochters vrijde in 't ravijn ('t Is geen verwijt dat opwelt in mijn brein!) Archetriclin, steeds met de schenkkan klaar U drieen smeek ik, wilt genadig zijn De ziel van zaliger Jehan Cotart Hij was een oude loot aan uwe stam Hij dronk alleen wat goed en kostbaar was Hij had geen duit, maar dronk waar hij ook kwam Als drankbewaker was hij eerste klas; Geen mens stal uit zijn handen ooit een glas En was hij lui? Toch niet als drinkevaar Ontvangt, Gij eed'len van het drinkersras De ziel van zaliger Jehan Cotart Ik zag hem vaak als hij als een kanon Des avonds wankelend op huis aan trok En eens, toen hij zich niet besturen kon Stiet hij zichzelf een buil aan 't slagersblok Hij dronk van ochtendstond tot avondklok De beste zatlap op de aard, voorwaar Schenk hem, wanneer hij roept, een godenslok De ziel van zaliger Jehan Cotart Prince, hij spuwde nooit, zijn mond was droog Hij riep altijd: "Mijn keel brandt als een blaar!" Zelfs had hij dorst toen hij ten hemel vloog De ziel van zaliger Jehan Cotart