... Mais si ta fenetre reste close Et les deux sous ne tombent pas Zo nu en dan, in deze korte dagen Klinkt tegen donker in een grauwe straat Een schorre stem, die haar gebarsten klanken Op de gesloten vensters stuiten laat De regen tikt, de kachel staat te gloeien Een raam gaat open, iemand gooit een cent Zij vangt het geld en hij kijkt eens naar boven Tikt aan zijn pet en speurt naar een agent De regen tikt, de wind slaat op de daken Ze zingen samen een verfomfaaid lied; De klanken drijven als verscheurde snippers De regen pletst, de tekst versta je niet Ze staan op straat als twee verdoolde zielen En in een graf van baksteen, met cement Het warme licht glanst door gesloten ramen Zij kijkt omhoog, hij let op de agent Het liedje dreint in dofgeslagen klanken De woorden scheurt de wild geworden wind In een portiekje schuilt hun kinderwagen En in die kinderwagen slaapt een kind Het liedje dreint, de regen striemt de ruiten Ze zijn aan kou en nattigheid gewend Het liedje dreint, zij gaat de wagen halen Het wordt weer tijd, straks komt er een agent De regen striemt de druipend natte ruiten De kachel gloeit, in zachte lampeschijn Zitten de mensen, die nu veilig binnen En niet op straat alleen gelaten zijn Zij kijkt verlangend naar de lichte ruiten De wagen piept, ze vangt een laatste cent Hij huivert... en dan breekt opeens het liedje Want om de hoek stapt statig een agent