Nu de herfst koud als god in nekwervels en wortels vaart Word ik ontmanteld, is er geen vindplaats. In mijn ondersteboven gebouwd huis van kurk Scharrel ik broedziek en betoverd En ken geen andere genade Dan de vampier die mijn slagaders opent. Bevreesd, vliespotig op dit sterk water Dat de geur van verbrand mensehaar En oude paringen bewaart, Waag ik mijn hals. Luchtbel en lopend vuur Houden mij drijvend. Een brandende kamstaart In de diepte mijn verspieder. Mijn weer met bezemen gekeerd huis Beeft van heugenis.Schedelbeen sluit zijn naden hecter En versteent. Ik slaap op spijkers Naakt , holhoofdig en gereed