Tom: G |G |D |G |D [Verse] G Ik heb een tante en een oom, D Die zitten in een eikeboom, G A D Een eikeboom in Laren. G Ze hebben zelf, van eikehout, D Dsus2 Am Daar in de boom een huis gebouwd, G C D G Ze wonen er al jaren. |G |D |G |D G Daar slapen en daar eten ze dan. D 'T Is erg gezellig, dáár niet van, G A D Zo vrij aan alle kanten! G Ze hebben geen buren met radio, D Dsus2 Am Maar tante vindt het maar zo-zo. G C D G Het is zo hoog, zo hoog, zegt tante. |G |D |G |D G Zij is nooit echt op haar gemak. D De kinderwagen hangt aan 'n tak G A D En dat is wel bezwaarlijk. G Ze zegt ook telkens tegen oom: D Dsus2 Am 'K Wil liever in een lagere boom, G C D G Hier is 't me te gevaarlijk. |G |D |G |D G Maar dan zegt oom: Och kom, och kom! D Een lagere boom? Wél nee, waarom? G A D We hebben hier alle gemakken. G De kinderen willen toch ook niet weg? D Dsus2 Am Het is nog al niet heerlijk, zeg, G C D G Dat klauteren in die takken! |G |D |G |D G Vind jij het net een vogelkooi? D Het uitzicht is toch prachtig mooi! G A D Jij moet ook altijd vitten. G En tante zegt: Nou ja, affijn, D Dsus2 Am Als je het zegt, zal 't wel zo zijn, G C D G Dan blijven we hier wel zitten. |G |D |G |D G Dus woont mijn tante met mijn oom D Nog steeds daar in die eikeboom, G A D Ze zijn er erg tevreden. G Mijn oom haalt brood en komt weer thuis. D Dsus2 Am De kinderen klauteren rondom het huis G C D G En nóóit valt er een naar beneden.