De zon gaf slechts warmte, en de maan kende hij alleen uit de radioverslagen over de Apollovluchten Kleuren waren er niet. Zwart, grijs en wit, die begrippen kende hij wel, maar het waren holle woorden. Ze zeiden hem evenveel als 'do re mi' de doven En wat te denken van sneeuwwit, hagelwit, krijtwit, gebroken wit, asgrauw kretablauw, pimpelpaars, knalrood, kon een knal rood zijn En wat waren in godsnaam pasteltinten. Het was ook niet uit te leggen. Je kon hem wel vertellen dat beige heel lichtbruin is, maar daar had hij niets aan aangezien hij al niet wist wat lichtbruin was Kleuren waren blijkbaar zo vanzelfsprekend, dat niemand ooit de moeite had genomen, woorden te verzinnen om ze uit te leggen. Een ding wist hij zeker, hij hield niet van rood. Hij vond, dat het hem niet stond Dat was een raar soort eigengereidheid die nergens op gestoeld was, maar zolang hij het niet wist, kon je hem best rood aan doen Beelden in zijn hoofd had hij niet. Slechts dat, wat zijn handen konden voelen sloeg hij fragmentarisch in zijn geheugen op Bomen waren lange rechte kale palen. Tot er een omviel, in een zware storm. Toen pas kon hij bij de takken. Als je hem vroeg hoe een schip eruit ziet, dacht hij aan een klompje, met een zeil erin, of aan de veerboot naar Terschelling, waar hij ooit eens op had gezeten. Het rook er naar patat, en er waren veel kinderen die alsmaar huilden Sindsdien waren schepen voor hem drijvende snackbars met irritante klotekoters