Tom: Dm Am Am/G Dm E7 Am De andere vrouwen hebben lijven ze zijn de feesten van de stad, Am Am/G Dm E7 Am ze zijn te fraai om te beschrijven, ze kruisen her en der mijn pad. A7sus4 A7 Dm Dm/C G7 C Ze schrijden in hun dunne kleren als meesteressen van ‘t gebied Gm6/Bb A7 Dm F G7 C E7 Am Am Am Am en laten zich volop begeren maar jouw ogen, jouw grijze ogen hebben ze niet. [Verse 2] Am Am/G Dm E7 Am De andere vrouwen kunnen koken, prinsessen van de appeltaart, Am Am/G Dm E7 Am 'k heb in hun keukens vaak geroken: hun entrecôtes, hun ossenstaart. A7sus4 A7 Dm Dm/C G7 C Ze roeren lachend in hun pannen, toveren met braadslee en vergiet Gm6/Bb A7 Dm F G7 C E7 Am Am Am Am en voor hun sauzen vallen mannen maar jouw ogen, jouw grijze ogen hebben ze niet. [Verse 3] Am Am/G Dm E7 Am De andere vrouwen kunnen zingen of spelen blokfluit of spinet, Am Am/G Dm E7 Am ze weven lappen, smeden ringen, of timmeren hun eigen bed. A7sus4 A7 Dm Dm/C G7 C Ja, ze zijn zus of zo godinnen - een blindeman die dat niet ziet – Gm6/Bb A7 Dm F G7 C E7 Am Am Am Am en ze zijn klaar om te beminnen maar jouw ogen, jouw grijze ogen hebben ze niet. [Verse 4] Am Am/G Dm E7 Am Moet men de andere vrouwen strelen - gesteld dat ze dat willen dan - Am Am/G Dm E7 Am in buien van “wat kan ‘t me schelen, wat komen moet, dat komt ervan”. A7sus4 A7 Dm Dm/C G7 C Ja, waarom zou een man het laten, nu geen moraal het meer verbiedt, Gm6/Bb A7 Dm F G7 C E7 Am het is te dom om van te praten maar jouw ogen, jouw grijze ogen hebben ze niet, F G7 C E7 Am maar jouw ogen, jouw grijze ogen hebben ze niet.