Tom: Ebm Eb Ab Eb Ab Eb Ab Bb Eb In de groene lenteweelde van het kleine Bloemendaalse bos, Ab Db Eb Ab Db Ab Eb Ab waar wij als twee kleuters speelden, ik de vogel, jij de slimme vos. [Verse 2] E A E A E A B E Bij het boompje van verlangen in het kleine Bloemendaalse bos, A D E A D A E A werd ik vijftien: op mijn wangen zag jij voor het eerst een rode blos. [Verse 3] F Bb F Bb F Bb C F Onder 't boompje van bekoring op het fijne Bloemendaalse bos, Bb Eb F Bb Eb Bb F Bb waar een kinderdroom teloor ging, jij en ik, de rokken vlogen los. [Verse 4] F# B F# B F# B C# F# Nooit meer vlogen daar mijn rokken, nooit meer speelde ik diefje-met-verlos, B E F# B E B F# B want ik, dwaze, was vertrokken, ver van 't kleine Bloemendaalse bos. [Verse 5] F Bb F Bb F Bb C F Dag, mijn boompje aller bomen, met je altijd-groene lentedos; Bb Eb F Bb Eb Bb F Bb ik hervind mijn kinderdromen in het kleine Bloemendaalse bos. [Verse 6] F# B F# B F# B C# F# En wanneer ik eens zal sterven wil ik onder 't Bloemendaalse mos B E F# B E B F# B voor altijd de rust verwerven van mijn kleine Bloemendaalse bos. B E F# B E B F# voor altijd de rust verwerven van mijn kleine Bloemendaalse ... [Outro] N.C. Want het boompje van verlangen houdt mijn hart en lijf gevangen, ziel gevangen, ...