Ik schrok wakker en wist zeker dat in die donkere hoek verscholen, de grote boze wolf lag. Schreeuwend kroop ik diep onder de dekens, hij had het vast op mij voorzien. Je vroeg waarom ik zo bang was, zag ik die knots niet in jouw handen? Was jij dan niet menner beer? Nou, jij zou die wolf wel snel verjagen en heel tevreden sliep ik in. Meneer beer, meneer beer, blindelings vertrouwde ik op jou. Meneer beer, kom zegt ´t mij: Waarom is die tijd voorbij, meneer beer? Nu wacht ik machteloos hier naast je tot de wolf jou voor altijd komt halen, want voor mij is hij niet bang, ik kan jou niet redden uit z´n klauwen. Papa, papa, slaap niet in. Meneer beer, meneer beer, blindelings vertrouwde ik op jou. Meneer beer, kom zegt ´t mij: Waarom is die tijd voorbij, Meneer beer, meneer beer, ik geloof allang niet meer op jou. Menner beer, komt zegt ´t mij, is daarom nu jouw tijd voorbij? (c) H. Schulte en E. Abbing