De woorden in de straat van iedereen zijn krachteloos en ziekvan ongeloof Want onze oren zijn verstopt en doof en onze harten zijn verstard ttot steen Men heeft de taal nooit met het oor geijkt Maar telkens weer naar de fabriek gestuurd Waar technici haar hebben gladgeschuurd Zo glad als men geen overhemden strijkt En nu ligt er geen letter meer verkeerd Nu is een stoel een stoel, een kast een kast Er is geen slot waarop geen sleutel pasten brood is tot gebak gedegradeerd En vrijheid is nie tmeer dan een systeemvan vastgeprikte socialigheid De massa zwoegend van inhaligheid zich kronend met een plastic diadeem De nieuwe steden die de msneheid bouwt zzijn monumenten van ik weet het niet Alsof de mens kon leven zonder lied alsof het hart zonder de hoop het houd De worden in de iedereense straat zijn stoten uit een klankloze klaroen Wie zegt de kinderen wat ze moeten doen Om te voorkomen dat hun hoop vergaat