Jules de Corte

De Krekel En De Mier

Jules de Corte


Ik zing met veel plezier
Het liedje van de krekel en de mier
De krekel, sterk en jong
Die heel de lieve zomer lieve liedjes zong
Van de krie krie krie, van de krekel
Van de regen, de zon en de wind
Van een krekelmeneer en een krekelmevrouw
En tezijnertijd een welgeschapen krekelkind
"Da's fijn", zei de krekel, "da's fijn
Ik wil heel m'n levenlang alleen maar krekel zijn"

De mier, zij zwoegde voort
En werd ze door 't krekelliedje te verstoort
Dan riep ze: "He, pak aan
Je weet toch wel dat zaken voor 't meisje gaan
Van de pingping moet je 't hebben
Op de pingping is alles gebouwd
Werk zo hard als 't kan, want de zomer is kort
En de winter, daarintegen, veelal lang en koud"
"Ach jij", zei de krekel, "ach jij
Wil je werken, ga je gang, maar laat 't lied aan mij"

U weet hoe 't is gegaan
De zomer liep ten einde en de herfst brak aan
De mier kroop in haar hol
Al was ze overwerkt, ze had haar brandkast vol
Maar de krie krie krie, arme krekel
Had geen eten, geen huis en geen geld
Hij vroeg hulp aan de mier
Maar de mier zei: "Ga weg
Wil je zingen, blijf maar zingen, zie maar hoe je 't
verder stelt"
"Een brood", zei de krekel, "een brood"
Toen kwam de eerste nachtvorst en die vroor 'm dood

En op de begrafenis sprak de raad der mieren
Staande aan de groeve, namens alle and're dieren
"Poezie zie zie, is zo heerlijk
Poezie zie zie, is zo schoon
Deze krekel heeft zingend het offer gebracht
Onze dankbaarheid en eerbied schenken wij 'm als loon"
"Da's fijn", zei 't larfje, "da's fijn
Als ik groot ben wil ik ook zo'n flinke krekel zijn"

"Maar dan een krekel met subsidie"