Er wordt een man al jarenlang gegijzeld Ergens in een stille buitenwijk Van een vriendelijke stad In een vredelievende stad Zijn belagers zijn stuk voor stuk rechtschapen Zachtmoedige mensen Ze zorgen voor hem als een moeder voor haar kind Hij krijgt twee keer per dag een warme maaltijd En alle vruchten van de streek Ze komen langs om met hem te schaken en te praten Hij mag alleen niet naar buiten "Want", zo zeggen de mensen "We wonen in een vergeten hoekje van de wereld Maar mocht hier ooit het onheil uitbreken Dan staan we sterker In de onderhandelingen" De gijzelaar rookt een sigaartje Eens in de maand komt de kapper En elke keer als die vraagt: "De oren vrij?" Zegt hij: "Alleen de oren"