Ernst Van Altena

Epistel Aan Mijn Vrienden

Ernst Van Altena


Heb medelij, heb medelij met mij
Mijn vrienden, toont erbarmen met mijn lot
Ik dans niet rond de meiboom, meieblij
Maar stervend lig ik in een laag cachot
Verlaten door Fortuna en door God
Oh meisjes, minnaars, groen en dwaas en mal
Oh kuitenflikkers, dansers op het bal
Spits als een spies, breed als een bastion
Met bellen, tink'lend als een waterval
Laat gij hem daar, de povere Villon

Gij zangers, op uw vrijheid zeer gesteld
Gij vrijers, pierlala's in daad en woord
Die reilt en zeilt met vals of eerlijk geld
Mannen van geest, ik bid u, maak wat voort
U lacht en in die tijd steekt hij de moord
Gij dichters van couplet, motet, rondeel
Wanneer hij dood is helpt geen glas kandeel
Hij zucht hier zonder frisse wind of zon
Gebonden in de diepte van 't kasteel
Laat gij hem daar, de povere Villon

Ach, komt hem zien in jammerlijke staat
Gij edelen, van tienden vrijgesteld
Die u door vorst noch keizer heersen laat
En u slechts onder God en Hemel stelt
Ziet hoe de honger hem gestadig kwelt
Zijn tanden zijn zo lang als van een riek
Niet door gebak, door droge korst en kliek
En in zijn darmen kolkt geen vleesbouillon
Maar water. Hij verkommert stervensziek
Laat gij hem daar, de povere Villon

Passende Prinsen, jong of grijs van haar
Sta met uw gratie en uw vrijbrief klaar
Hijs mij dit graf uit, in een mand of ton
Want varkens zijn behulpzaam voor elkaar
Waar er een krijst, staan alle and're klaar
Laat gij hem daar, de povere Villon