Ernst Van Altena

Ballade Van de Lastertongen

Ernst Van Altena


Men neme: rood arseen en rattenkruid
En ongebluste kalk en opperment
En kokend lood, want dat trekt lekker uit
En giftig, schuimend bloed van een serpent
Met schilfers huid van een leproze vent
Bouillon van tenensmeer en voetenvuil
Salpeter uit een rijpe etterbuil
En loog uit stront en pis van een jodin
Met gal van wolven, vossen en een uil
En smore daar die lastertongen in

Men neme: hersens van een oude poes
Die, tandeloos, niet eens meer haakt naar vis
En die door een seniele schapendoes
Kwijlend en slijmend opgeblazen is
Men menge hersens, kwijl en slijm, door pis
En dampig schuim van een aamborstig paard
Bij water, waar veel vies gebroed in vaart;
Ratten en padden en een enk'le spin
Slangen en and're vogels van die aard
En smore daar die lastertongen in

Men neme: brandgevaarlijk sublimaat
En giete 't met de navel van een kreeft
In 't bekkeneel waarin men aderlaat
Waar zwart of groen geronnen bloed in kleeft
Als 's nachts de maan zijn vol kwartier doorleeft;
Men menge kanker, tumor, blaasgraveel
Door luierwater, afgetrokken geel
In de bidets van meisjes van de min
(Wie 't niet begrijpt was nooit in een bordeel)
En smore daar die lastertongen in

Prince, heeft men geen zeef of treef of test
't Kruis van een broek voldoet hier opperbest
Men zeve tot het klaarder is dan tin
Men menge het tot slot met varkensmest
En smore daar die lastertongen in