IV Stil sta ik in de steppe, De doffe zon gaat onder, De schrale maan verschijnt. Het gras dampt, klam en vochtig, De grond blijft stijf bevroren In heete korte zomer: 't Blijft winter in de zomer. De klokjes zijn nog hoorbaar, Het rulle spoor nog zichtbaar, De kar is al verdwenen. Ja, alles gaat, verdwenen… Wat over is gebleven Is lief maar onvoldoende Om op te leven.